Het weer was niet best.
Tegen regenen aan en met keiharde wind.
Dat was ongetwijfeld de reden waarom er maar weinig auto's geparkeerd stonden op het parkeerterrein achter de Hema.
Ook ik was veel liever thuis gebleven maar de plicht riep me naar de supermarkt.
Laten roepen was verleidelijk maar was tevens slechts uitstel van executie.
Ik was niet helemaal de enige die last had van plichtsbesef.
Maar was op dat moment wel de enige die manhaftig de elementen te voet te lijf ging.
De auto werd eenzaam op het bijna lege terrein geparkeerd.
Uit het vehikel stapte een jonge vrouw.
Ze liep naar de achterkant van de auto en sleepte moeizaam een kinderwagen uit het ruim.
Zette het achter de auto en opende het achterportier teneinde vulling te gaan geven aan de nog lege kinderwagen.
Ik stond op enige afstand strategisch opgesteld en keek met belangstelling de strijd met kind, wagentje en wind aan.
Wapperende lange haren.
Blérend kind.
Ach, ach.
Hoe mooi is kindervreugd en moederliefde.
Moeizaam werd het kind opgepakt en de strijd met de wind hervat.
Hoe groot was de verbijstering en, het is slecht van me, mijn vreugde toen de plaats waar de kinderwagen was geplaatst een lege plaats bleek te zijn.
Volle armen.
Blérend kind.
Lege wagen die bovendien een verdwenen wagen was.
Ik had het aan zien komen.
Had het niet kunnen voorkomen omdat ik iets te ver weg stond.
Weet ook niet zeker of ik het had willen voorkomen.
Het was te leuk.
Een wagen die er hoorde te zijn maar er niet was.
Meegesleurd door de woedende wind.
Weg.
Daar stond ze, behalve met het kind, verder moederziel alleen.
Zonder wagentje maar met verbijstering en verwarring.
Verdwenen.
Compleet opgelost.
Ik schiet nog steeds in de lach als ik aan haar gezicht denk.
Toen was het tijd om op te treden.
En als redder in de nood riep ik het wagentje halt toe en bracht het naar de hulpeloze moeder.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten