De kunstenaar was een tweede- rangsburger in de gesloten gemeenschap op dat Zeeuwse eiland.
Burgemeester, notaris en dominee waren de mensen waar tegen werd opgekeken.
Zij waren de mensen die alles regelden omdat ze alles wisten.
Bovendien zaten ze elke zondag in de kerk.
De kunstenaar niet.
Die vierde zijn eigen kerk samen met God in de vrije natuur.
Toen kwam de vloed, de vreselijke vloed die het vredige dorp belaagde en besprong.
Toen was er ook die kunstenaar.
Daar waar burgemeester, notaris en dominee het lieten afweten daar was die tweederangsburger.
Die rare asociale schilder die met doek, verf en penseel Gods schoonheden vastlegde.
Die man die de leiding nam toen anderen het lieten afweten.
Die man wiens natuurlijke gezag door ieder werd herkend en erkend.
De kunstenaar.
De levenskunstenaar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten