Ada's bruiloftsfeest
De stormwind gierde met dof gedruis;
Ik dwaalde treurig om Ada's huis;
Daar binnen blonk met rode schijn
De bruiloftstoorts op 't blank satijn,
Daar binnen klonk zo rein en schoon
De zilv'ren snaar met zoete toon.
De stormwind gierde met dof gedruis;
Ik dwaalde grimmig om Ada's huis,
Daar binnen stond, die 't woord mij gaf
Van liefde en trouwe tot aan 't graf;
Daar binnen stond ze in 't bruiloftskleed
En gaf Costijn haar huwlijkseed.
De stormwind gierde met dof gedruis;
Ik rende razend in Ada's huis.
Daar binnen stond ze en werd zo bleek,
Dat ze aan de sneeuw in kleur geleek;
Daar stond Costijn en zag naar mij
En staakte fluks zijn kozerij.
De stormwind gierde met dof gedruis;
'k Doorstak de bruigom in Ada's huis;
Daar binnen stond ze, en 's bruigoms bloed
Stroomde op 't satijn met purp'ren gloed;
Daar zonk ze neer, nu bleek, straks rood...
Toen 'k haar omheldse was ze dood.
De stormwind giert nog met dof gedruis,
En 'k dwaal weer treurig om Ada's huis.
Daar stond ze eens in haar volle praal,
Zo schoon als de ochtendzonnestraal...
Ze is bleker thans; hoor 't klokgebrom!
Ach, Ada roept me... Ik kom! ik kom!...
E.J. Potgieter (1808-1875)
De stormwind gierde met dof gedruis;
Ik dwaalde treurig om Ada's huis;
Daar binnen blonk met rode schijn
De bruiloftstoorts op 't blank satijn,
Daar binnen klonk zo rein en schoon
De zilv'ren snaar met zoete toon.
De stormwind gierde met dof gedruis;
Ik dwaalde grimmig om Ada's huis,
Daar binnen stond, die 't woord mij gaf
Van liefde en trouwe tot aan 't graf;
Daar binnen stond ze in 't bruiloftskleed
En gaf Costijn haar huwlijkseed.
De stormwind gierde met dof gedruis;
Ik rende razend in Ada's huis.
Daar binnen stond ze en werd zo bleek,
Dat ze aan de sneeuw in kleur geleek;
Daar stond Costijn en zag naar mij
En staakte fluks zijn kozerij.
De stormwind gierde met dof gedruis;
'k Doorstak de bruigom in Ada's huis;
Daar binnen stond ze, en 's bruigoms bloed
Stroomde op 't satijn met purp'ren gloed;
Daar zonk ze neer, nu bleek, straks rood...
Toen 'k haar omheldse was ze dood.
De stormwind giert nog met dof gedruis,
En 'k dwaal weer treurig om Ada's huis.
Daar stond ze eens in haar volle praal,
Zo schoon als de ochtendzonnestraal...
Ze is bleker thans; hoor 't klokgebrom!
Ach, Ada roept me... Ik kom! ik kom!...
E.J. Potgieter (1808-1875)
.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten